Bent u in staat geweest uw eigen leven te overdenken en goed in de hand te houden? Dan hebt u het grootste aller werken volbracht.
Michel de Montaigne (1533 – 1592) was een Franse filosoof, politicus en schrijver en wordt gezien als grondvader van het essay. In zijn Essays (Frans online), hier in de vertaling van Frank de Graaff, bespreekt hij allerlei morele, politieke, psychologisch en filosofische vragen. Zoals de dood, postrijden, duimen, dronkenschap, gedrochtelijke kinderen, kannibalen, boeken lezen, de seksuele gelijkheid van beide geslachten en vriendschap – waar zijn favoriete auteur, Seneca, ook over schreef. Ieder essay van Montaigne is een onderzoek naar een bepaald onderwerp, maar tegelijkertijd altijd een onderzoek naar hemzelf.
Zijn laatste, en wat mij betreft allermooiste essay, wijdt hij aan de ervaring. Nog eenmaal reflecteert hij op zijn eigen bestaan:
Ik die mij aan niets anders wijd, vind in mijzelf zo’n oneindige diepte en variatie, dat mijn leren geen ander resultaat oplevert dan dat het me doet beseffen hoeveel me nog te leren overblijft.
Die houding, jezelf een leven lang onderzoeken, voert de boventoon in zijn gehele euvre. Het woord essay, letterlijk vertaald probeersel of proeve, laat meteen zien wat hij doet. Hij probeert. Hij tracht te onderzoeken, maar nooit als definitieve analyse, altijd als een poging tot.
Dat geldt ook voor onze zelfkennis, die is nooit af:
Wat ons tevreden doet zijn met wat anderen of wijzelf op deze jacht naar kennis gevonden hebben is niets anders dan onze persoonlijke zwakte. Een bekwamer iemand zal er geen genoegen mee nemen. Er is altijd ruimte voor een opvolger, ja ook voor onszelf, en voor een andere weg. Ons onderzoeken kent geen einde; ons eindpunt ligt in de andere wereld. Als de geest tevreden is, is dat een teken dat hij zich verengt en moe is. Een vruchtbare geest blijft nooit bij zichzelf stilstaan: altijd streeft hij ergens naar en reikt hij boven zijn macht; hij heeft impulsen die verder gaan dan zijn vermogens reiken; hij leeft maar half wanneer hij niet voortstormt, aandringt, in het nauw gedreven wordt en in botsing komt; zijn streven is grenzeloos en zonder vaste vorm; zijn voedsel is de verbazing, de jacht, de twijfel.
We maken op een dag zoveel mee, in de omgang met anderen, keuzes die we maken, onverwachte situaties waarmee we geconfronteerd worden. Ieder leven is volgens Montaigne complex genoeg om als voorbeeld te dienen voor zelfkennis:
Wie zich al het onheil herinnert dat hem is overkomen of had kunnen overkomen, en de onbetekenende aanleidingen die hem in een andere toestand gebracht hebben, bereidt zich daarmee voor op toekomstige lotswisselingen en legt een basis voor inzicht in zijn eigen natuur. Het leven van Caesar stelt ons in dezelfde maat een voorbeeld als ons eigen leven. Van een keizer of van iemand uit het volk, het is altijd een leven dat blootgesteld is aan alles dat een mens kan overkomen. Al het belangrijke dat we nodig hebben vertellen we onszelf; we hoeven er alleen maar naar te luisteren.
Toch lees ik Montaigne en lees jij dit in plaats van nu naar binnen te kijken. Is onze eigen ervaring dan niet voldoende?
In een eerder essay beweert Montaigne dat we ook onszelf kunnen leren kennen door te lezen, telkens houdt je jezelf een spiegel voor – volgens Cicero bieden vrienden diezelfde kracht. Nietzsche beweert juist dat we een filosoof als voorbeeld moeten nemen.
Montaigne wijst ons erop hoe vaak wel het wel niet mis hebben in onze gedachten en oordelen:
Wanneer iemand zich herinnert hoe vaak en hoe ernstig hij zich in zijn eigen oordeel vergist heeft, is hij dan geen dwaas als hij dat niet voor altijd gaat wantrouwen? Wanneer de argumenten van iemand anders mij tot de overtuigingen brengen dat ik een verkeerde mening heb, is het niet zozeer over het nieuwe dat hij me vertelt en mijn onwetendheid op dit speciale punt, dat ik iets leer (dat zou maar een kleine winst zijn), maar meer in het algemeen over hoe zwak en misleidend mijn verstand is; van daaruit kan ik het geheel verbeteren. Bij al mijn anderen fouten doe ik hetzelfde, en ik merk dat ik mijn leven van deze regel veel nut heb.
We moeten ons dus bewust blijven van hoe vaak we het verkeerd hebben. We zijn feilbare wezens. “Stelligheid en halsstarrigheid zijn onmiskenbare tekenen van domheid,” schrijft hij.
Dit betekent niet dat we hele dagen moeten piekeren en niets meer kunnen doen doen, uit angst dat ons oordeel toch verkeerd is. Anderen hebben het minstens net zo vaak mis. Het belangrijkste is dat we flexibel zijn, bereid om onze meningen bij te stellen en dat we begrijpen dat ons begrip van onszelf en de wereld nooit af is. Ons denken en daarmee ons leven kunnen we dus beschouwen als een essay, een poging tot, een probeersel.
Essays, van Montaigne, staat prachtig in iedere boekenkast. Het leent zich perfect om op een regenachtige dag op een willekeurige plek opengeslagen te worden. Het geeft een unieke blik in een rijke, wandelende geest, wiens denken nooit af was. Bestudeer daarnaast teksten van zijn favoriete auteur, Seneca, die onder andere schreef over het verkwisten van ons kostbaarste bezit: onze tijd en over tevreden zijn met jezelf. Bekijk ook andere grote zelfonderzoekers als Henry David Thoreau over het overstijgen van een oppervlakkig bestaan en Marcus Aurelius over het indelen van een grandioze dag.