Omdat de mens zin kan ervaren, wil hij dat zijn leven iets zinnigs oplevert
‘droefgeestige mensen en hersens zonder visie!’, noemde de Romeinse dichter Lucretius “de dwazen” die op zoek zijn naar de zin van het leven. Hij meende dat het leven inherent geen zin heeft — we zijn slechts een toevallige samenklontering van atomen — maar dat we geluk kunnen vinden: door plezier te omarmen en pijn te vermijden.
De Engelse filosoof, priester en theoloog Alan Watts (1915-1973), bekend vanwege zijn popularisering van Oosterse filosofie, behandelt in de Lof der Onzekerheid eveneens de vraag naar de zin van het bestaan. (Het boek is in het Nederlands alleen nog tweedehands beschikbaar.)
Watts gaat niet mee in de gedachte dat we geluk kunnen vinden door simpelweg pijn te vermijden. Volgens hem zijn pijn en genot twee kanten van dezelfde medaille:
Op alle uiterlijke verschijnselen beoordeeld is ons leven een vonk licht tussen de ene eeuwige duisternis en een andere. De periode tussen deze twee nachten is evenmin een wolkeloze dag, want hoe beter we in staat zijn genot te ervaren, des te kwetsbaarder zijn we voor pijn, en pijn dragen we altijd met ons mee, of het nu op de achtergrond of op de voorgrond is.
[…]Als we dus helemaal mens en helemaal levend en bewust willen zijn, ziet het er naar uit dat we bereid moeten zijn te lijden in ruil voor ons genieten. Zonder bereidheid kan er geen sprake zijn van groei in de intensiteit van ons bewustzijn. Maar toch zijn we over het algemeen daartoe niet bereid, en de veronderstelling dat we het zouden kunnen zijn, kan zelfs vreemd gevonden worden. Want ‘de natuur in ons’ is dermate in opstand tegen pijn, dat het idee alleen al van ‘bereidheid’ ze te verdragen, voorbij een bepaald punt onmogelijk en betekenisloos zou kunnen lijken.
Onder deze omstandigheden is het bestaan dat we leiden een tegenspraak en een conflict. Omdat het bewustzijn zowel genot als pijn moet inhouden, is het streven naar genot door het uitsluiten van pijn in feite een streven naar het verliezen van bewustzijn. Omdat een dergelijk verlies in principe hetzelfde is als de dood, betekent dit dat hoe meer we vechten voor het leven (als genieting), hoe meer we feitelijke doden wat we liefhebben.
Een ander antwoord op de vraag naar de zin van het leven is deze in het hiernamaals te zoeken. Bijna tweeduizend jaar lang was dit de dominante gedachte in Europa, maar de moderne mens heeft volgens Watts dankzij de wetenschap het klassieke idee van God niet meer nodig.
Samengevat is de wetenschap tot de volgende conclusie gekomen. We weten niet dat God bestaat, en naar alle waarschijnlijkheid kunnen we dat ook niet weten. Niets in onze kennis verwijst naar zijn bestaan, en alle redeneringen die pretenderen dat bestaan te bewijzen, blijken geen logische betekenis te hebben. Toegegeven, er is niets dat bewijst dat er geen God is, maar de bewijslast rust op de schouders van degenen die met het idee komen.
God is totaal overbodig geworden. Zelfs als we zouden willen, zouden de meesten niet meer in hem kunnen geloven.
Dit steeds groeiende atheïsme heeft volgens Watts tot andere mythen geleid om ons leven zin te geven:
De directe resultaten van deze eerlijkheid hebben sterk ontwortelend en deprimerend gewerkt. Mensen schijnen niet in staat te zijn zonder een mythe te leven, zonder het geloof dat de sleur en het sloven, de pijn en de angst van dit bestaan de een of andere betekenis en bestemming heeft in de toekomst. Onmiddellijk ontstaan nieuwe mythen: politieke en economische mythen met overspannen beloften van de ideale toekomst in de wereld van hier en nu.
Denk hierbij bijvoorbeeld aan het marxisme of het blinde geloof in kapitalisme. Bekijk ook wat Schopenhauer schrijft over de relatie tussen bezit en geluk.
Die mythen geven een bepaald gevoel van betekenis aan de individuele mens door hem deel te laten maken van een gigantische maatschappelijke inspanning, waarin hij een beetje van zijn eigen leegheid en eenzaamheid verliest. Desondanks verraadt juist de heftigheid van deze politieke religies de angst die ze verbergen, want ze zijn maar mensen die bij elkaar kruipen en die te luid praten om zichzelf in het donker moed in te spreken.
Een andere uitweg, die we nu meer dan ooit tevoren zien, is dat ‘mensen het geluk zoeken in de vreugden van tijdgebondenheid’:
Ze zijn er zich wel degelijk van bewust dat deze vreugden zowel onzeker als kort zijn, hoe hard ze ook mogen proberen dat in de diepten van hun geest te begraven. Dat heeft twee gevolgen. Van de ene kant is er de angst dat je ergens niet aan toe zou kunnen komen, zodat je geest zenuwachtig en gulzig van het ene plezier naar het andere fladdert, zonder in een ervan rust en voldoening te vinden. Van de andere kant is er dan de frustratie altijd een toekomstig welzijn na te moeten jagen, voor een morgen die nooit komt, in een wereld waar alles uit elkaar moet vallen. Die frustratie geeft de mensen de instelling ‘Je hebt er toch niets aan’.
Bijgevolg is onze tijd gekenmerkt door frustratie, angst, nervositeit en verslaving aan ‘drugs’. Op de een of andere manier moeten we pakken wat we kunnen, zolang we kunnen, en het inzicht verdringen dat het geheel toch niet ter zake is en zonder betekenis. Deze ‘drugs’ noemen we dan onze hoge levensstandaard, een hevige en ingewikkelde prikkeling van onze zintuigen, die ze in toenemende mate minder gevoelig maakt en daarom steeds meer in behoefte van nog heviger prikkeling. We hunkeren naar afleiding: een scala van gezichten, geluiden, kicks en prikkels, waarin zoveel mogelijk samengeperst moet worden in de kortst mogelijke tijd.
Dit laatste had iemand anno 2017 over de gemiddelde smartphonegebruiker kunnen schrijven. Het sluit mooi aan bij wat Bertrand Russell schreef over onze angst voor de verveling.
Watts’s toon doet denken aan Thoreau die hij schrijft over het ontstijgen van een oppervlakkig leven:
Om deze ‘standaard’ op te kunnen houden zijn de meesten van ons bereid een leven te leiden dat voornamelijk bestaat uit vervelend werk om daardoor de benodigdheden te verdienen om verlichting te zoeken uit die saaiheid door perioden van gejaagd en duur plezier. Die perioden worden vervolgens verondersteld het ‘volle leven’ te vormen, het echte doel dat gediend wordt door het noodzakelijke kwaad van werk. Of we verbeelden ons dat de rechtvaardiging van zulk werk het vormen van een gezin is om hetzelfde nog eens dunnetjes over te doen, teneinde weer een gezin te vormen . . . en zo ad infinitum.
Wat moeten we wel doen?
We zouden kunnen beginnen door alle agnosticisme van een kritische wetenschap te onderschrijven. We zouden eerlijk kunnen toegeven dat we geen wetenschappelijke gronden hebben voor geloof in God, in persoonlijke onsterfelijkheid, of in wat voor absoluuts dan ook. We zouden helemaal af kunnen zien van proberen om te geloven, het leven nemen zoals het is, en niet meer. Vanuit dit startpunt begint toch nog een andere levensweg, die mythe noch wanhoop vooronderstelt. Wat ze wel veronderstelt, is een complete omwenteling in onze normale, door gewoonte gevormde manieren van denken en voelen.
Lees Lof der Onzekerheid in het geheel om te kijken waar hij verder op doelt of luister eens naar zijn colleges, die grotendeels beschikbaar zijn op Youtube, zoals deze over ‘De toekomst, het universum heeft geen doel en het leven is een spel’. Verrijk je lees- en luisterervaring met Schopenhauer over leven in het nu: wie je bent, niet wat je hebt, maakt gelukkig en Epictetus over de wereld willen zoals die is.
1 comment
Het streven van een vrijmetselaar om een beter mens te zijn heeft dit zij?