Deze dialoog is het eerste deel van de dialogen rond Socrates zijn rechtszaak en is vernoemd naar Euthyphro, de ‘tegenspreker’ van Socrates. De dialoog draait het om de vraag wat vroomheid is en is vermoedelijk een dialoog van wat we de vroegere Plato noemen. Tevens maak je als lezer kennis met de ironie van Socrates. Hij stelt zich op als onwetende die graag wil leren van de ‘o zo wijze Euthyphro’ en weet hem op die manier te ontmaskeren. ‘Ik weet alleen dat ik niets weet.’ is niet voor niets het motto waar Socrates beroemd mee is geworden.
Het plot
Socrates is onderweg naar rechtbank waar hij terecht zal staan voor het corrumperen van de jeugd en het vereren van valse goden. Onderweg ontmoet hij op de centrale marktplaats van Athene Euthyphro. Euthyphro komt juist net van de rechtbank vandaan, hij heeft zijn vader aangeklaagd voor moord. Ze raken in gesprek over de vragen wat vroomheid en rechtvaardigheid zijn.
Socrates stelt dat Euthyphro wel moet weten wat het juiste handelen is, hij klaagt namelijk zijn vader aan voor moord, iets dat je niet zomaar doet. Euthyphro antwoord dat het helemaal niet belangrijk is dat de aangeklaagde zijn vader is, maar of deze persoon rechtvaardig handelde of niet. Toch beaamt hij dat hij wel weet wat rechtvaardig is.
Socrates zegt graag te willen leren van Euthyphro zodat als hij eenmaal weet wat rechtvaardigheid is, hij dit kan gebruiken in zijn eigen aankomende rechtszaak. Of misschien kan Euthyphro wel zijn zaak bepleiten, aldus Socrates. Er volgt een heel opvallend zinnetje van Euthyphro:
Euthyphro: Yes, by Zeus, Socrates, and, if he should try to indict me, I think I would find his weak spots and the talk in court would be about him rather than about me. (5C)
Euthyphro beweert dus hier dat het in de rechtbank niet gaat om rechtvaardigheid, of waarheid, maar louter om retorische vaardigheden.
Wat is het vrome?
Goed, Euthyphro schijnt dus te weten wat vroomheid is en Socrates daagt hem daarom uit om te vertellen wat vroom is en wat niet. Euthyphro antwoordt door zijn eigen rechtszaak erbij te halen: wat hij doet is vroom, hij vervolgt iemand die iets verkeerds heeft gedaan. Dat is net zoals de Goden zouden doen.
De vraag die komt van Socrates is of we wel alle verhalen over de Goden moeten geloven. En nog belangrijker: ze hebben nog steeds geen definitie van vroomheid, maar wellicht slechts een voorbeeld van een vrome handeling.
Bear in mind then that I did not big you tell me one or two of the many pious actions but that form itself that makes all pious actions pious, for you agreed that all impious actions are impious and all pious actions pious through one form, or don’t you remember. (6D)
Volgens Socrates hebben dus alle vrome handeling iets gemeen en hij wil weten wat het achterliggende idee is dat al die handelingen vroom maakt. Euthyphro neemt de uitdaging aan en komt met zijn eerste definitie: Wat de goden liefhebben is vroom, en wat niet is niet vroom.
Definitie onderzoeken
Vervolgens gaan ze onderzoeken of deze definitie klopt. Socrates betoogt – op een slinkse wijze – dat de Griekse goden constant ruzie hebben, elkaar regelmatig de koppen in slaan en dus heel erg van mening verschillen over van alles en nog wat, en dus uiteindelijk ook over wat ze rechtvaardig en vroom vinden. De definitie was dus nog niet af en er komt een kleine toevoeging: Wat alle Goden liefhebben is vroom, en wat niet alle Goden liefhebben, is niet vroom.
De vraag die opkomt is van fundamenteel belang en komt later ook veel terug in debatten over de christelijke God: Is iets vroom omdat de Goden het liefhebben, of hebben de Goden iets lief omdat het vroom is? Oftewel, in christelijk jargon: is iets goed omdat God het liefhebt, of heeft God het goede lief?
Wat is er eerst, het goede, het vrome, of de Goden/God? — De kip of het ei? Het vrome moet er wel eerst zijn anders kunnen de goden het ook niet liefhebben. (Dit lijkt echter wel de almacht van de Goden aan te tasten, maar daar wordt verder niet op ingegaan. Almachtige Goden zouden namelijk wat goed is in principe kunnen veranderen, toch…?)
SOCRATES: It is being loved then because it is pious, but it is not pious because it is being loved?
Euthyphro: Apparently. (10D)
Een kwaliteit van het vrome is dan dat de Goden het liefhebben, maar nu weten we nog niet wat het vrome is. Euthyphro doet een nieuwe poging en haalt de begrippen vroomheid en rechtvaardigheid uit elkaar:
Euthyphro: I think, Socrates, that the godly and the pious is the part of the just that is concerned with the care of the gods, while that concerned with the care of the gods, while that concerned with the care of men is the remaining part of justice. (12E)
Het gaat hier om het woordje zorgen. Socrates laat zien door middel van voorbeelden dat zorgen betekent dat je iets beter maakt, bijvoorbeeld, als je voor je koeien zorgt laat je ze gezond groter worden. Maar als vroomheid voor de Goden zorgen is, dan resteert de vraag – hoe leidt onze vroomheid, dat zorgen voor de Goden zou zijn, tot het voordeel van de goden en maakt het hun beter?
Het antwoord van Euthyphro is ontkennend, nee, als wij vroom zijn worden de Goden daar niet beter van. Maar het is wel plezierig voor hun, daarom offeren wij etc. Socrates laat dan zien dat het argument in een cirkel is gegaan: nu is het vrome opnieuw dat wat de goden liefhebben, wat plezierig voor hun is. En eerder hebben we al laten zien dat het slechts een kwaliteit van het vrome is dat de Goden het liefhebben, maar dat dat niet definitie is van het vrome is.
Aporia
We zijn dus aangeland op een zogenaamde aporia, een impasse, een rotsblok, een struikelpunt. Een plaats waar geen doorgang meer duidelijk is. We zijn weer terug bij af en weten nog steeds niet wat het vrome is. Socrates vindt dat niet heel erg en wil het gesprek weer opnieuw starten en andere wegen verkennen. Hij stelt dat Euthyphro wel moet weten wat het vrome is, anders zou hij niet zijn vader vervolgen, toch…?
Euthyphro heeft er schoon genoeg van en verzint een smoesje. Hij rent snel weg voordat Socrates, ook wel de horzel genoemd, hem verder kan achtervolgen met vragen waar hij toch geen voldoende antwoorden op heeft.
Socrates, en de lezer, blijven ‘ongeleerd’ achter, maar weten inmiddels nu wel wat het vrome niet is: dat wat de goden liefhebben.
Lees hoe het verder gaat met Socrates in de volgende dialoog: de apologia, waarin Socrates zelf voor de rechtbank verschijnt. Hij moet zich verdedigen tegen de aanklacht dat hij de jeugd corrumpeert en valse Goden aanbid. Bekijk daarnaast wat Plato Socrates laat zeggen zegt over de dood en de macht van de democratie. Daarnaast raad ik Plato’s mythe over het ontstaan van liefde aan.