Tijdens het lezen van de Phaedo herinnerde ik me opeens dat ik drie jaar eerder ook al een poging had gedaan om deze dialoog door te komen. Toen kwam ik echter niet verder dan halverwege en smeet ik uit frustratie The Complete Works of Plato richting de prullenbak. Ik miste; de muur liep wel een gat op. Het boek bleef ongeschonden – Plato’s werk laat niet zomaar met zich sollen.
Waarom was ik zo toen ziedend? Omdat Plato in de Phaedo een radicaal onderscheid maakt tussen ons lichaam en onze ziel, en onze ziel oneindig keer belangrijker zou zijn dan ons lichaam. Eigenlijk zou ons lichaam niets meer zijn dan een kwade kerker… en het leven niets anders dan een oefening in sterven. Niet echt een gedachte die mij vrolijk stemde.
Nu drie jaar later, geoefend in de filosofie, heb ik de Phaedo met een stuk meer genoegen gelezen. Maar, de intuïtie die mij toen tijdens het lezen overviel, dat er in deze tekst iets enorm kwalijks gebeurt – het leven zelf wordt niet meer serieus genomen! – draag ik nog steeds.
In de vorige dialogen werd Socrates tot de dood veroordeeld en maakte hij Crito wijs dat uit zijn cel ontsnappen onrechtvaardig zou zijn. In deze dialoog, de Phaedo, staat weer de naderende dood van Socrates centraal. Nu niet alleen als naderend einde, maar ook als onderwerp van het gesprek.
For it is perhaps most appropriate for one who is about to depart yonder to tell and examine tales about what we believe that journey to be like. (61D-E)
Socrates zijn vrouw en kinderen zijn al weggestuurd en alleen zijn goede vrienden zijn er nog om afscheid van hem te nemen en zijn wijsheid voor een laatste keer te horen. Socrates zou Socrates niet zijn als hij niet van dat ogenblik gebruik maakt om nog een laatste maal zijn retorische vaardigheden tentoon te stellen en zo de tranen van zijn vrienden te bedwingen.
I want to make my argument before you, my judges, as to why I think that a man who has truly spent his life in philosophy is probably right to be of good cheer in the face of death and to be very hopeful that after death he will attain the greatest blessings yonder. (63E)
De inzet van Socrates is om zijn vrienden overtuigen waarom hij met een glimlach kan sterven en niets van de dood te vrezen heeft. Dit doet hij door aan te nemen dat er twee verschillende bestaanswerelden zijn:
- Een zichtbare, fysieke wereld van het lichamelijke. De wereld van seks, eten en oorlog; van pijn en plezier. Deze wereld is veranderlijk en dingen hierin komen en vergaan.
- De onzichtbare onveranderlijke wereld van de ziel en de Ideeën. Hier vindt het echte denken plaats en kan de waarheid worden aanschouwd.
I am afraid that other people do not realize that the one aim of those who practice philosophy in the proper manner is to practice for dying and death. (64A)
Socrates beschrijft de dood als de scheiding van het lichaam met de ziel. Het lichaam sterft af; de ziel is onsterfelijk en gaat verder. En de ziel is het belangrijkste is in ons leven, want, met de ziel, door na te denken, kunnen wij het hoogste, de waarheid, bereiken. Onze zintuigen, oftewel ons lichaam, bedriegen ons daarentegen voortdurend.
Zodra ons hart stopt met kloppen verlaat de ziel het lichaam en kan het permanent zich bezig houden met het aanschouwen van de ideeën – oftewel met denken. Eigenlijk zouden wij filosofen, wij waarheidzoekers, de dood dus juist moeten vieren! (Aldus Socrates, aldus Plato)
There is likely to be something such as a path to guide us out of our confusion, because as long as we have a body and our soul is fused with such an evil we shall never adequately attain what we desire, which we affirm to be the truth. (66B)
Sterker nog, Socrates beweert dat degene die bang zijn voor de dood zich wanhopig vastklampen aan hun lichamelijk bestaan. Zij zijn geen liefhebbers van wijsheid maar slechts van het lichaam, van rijkdom en van eer. Hoe anders is de levenshouding die in de epische gedichten van Homerus wordt verheerlijkt. Achilles, de grote held van de Illiad, “was nog liever dagloner bij een straatarme schooier daar op de aarde dan koning van alle doden in Haides.” (Odysseus hoofdstuk 11)
Socrates is liever straatarme schooier (hij werkte immers niet), om daarna koning te worden in het rijk van de Goden. Dat kan volgens hem echter alleen als je goed hebt geleefd – lees: alleen maar gedacht en vooral geen plezier of pijn gehad.
If it [the soul] is pure when it leaves the body and drags nothing bodily with it, as it had no willing association with the body in life, but avoided it and gathered itself together by itself and always practiced this, which is no other than practising philosophy in the right way, in fact, training to die easily. (80E-81A)
Laat mij dit nog even herhalen zodat u goed ziet hoe bizar dit is: Socrates pleit voor zo te leven dat je je ziel volledig scheidt van je lichaam. Dit houdt in dat je geen pijn of plezier mag hebben. Pijn en plezier zouden namelijk je ziel vastklampen aan je lichaam, en dat wil je niet omdat de ziel zo puur mogelijk het lichaam bij de dood moet verlaten, toch? Een leven zonder pijn of plezier lijkt mij daarentegen vooral echt oersaai.
Because every pleasure or pain provides, as it were, another nail to rivet the soul to the body and to weld them together. It makes the soul corporeal, so that it believes that truth is what the body says it is. As it shares the beliefs and delights of the body, I think it inevitably comes to share its ways and manner of life and is unable ever to reach Hades in a pure state […] Because of this, it can have no part in the company of the divine, the pure and uniform. (83D)
Dat laatste is wat Socrates wil, zich aansluiten bij het goddelijke, het pure, de eenheid. Socrates realiseert zich dat zijn verhaal wel lang genoeg heeft geduurd en hij drinkt snel zijn gifbeker leeg. Eindelijk bereikt hij zijn welverdiende genezing van de ziekte die het leven heet: de dood.
Opnieuw blijf ik na het lezen van deze dialoog verbouwereerd achter. Socrates veracht niet alleen het lichaam, maar het hele leven. Wat is het leven nog waard als het slechts een oefening is in sterven? Niets, lijkt mij.
Vul je broekzak naast het zakboekje ook met de wijsheden van de andere Stoïcijnse filosofen: keizer Marcus Aurelius gids voor een grandioze dag en senator Seneca over het verkwisten van ons kostbaarste bezit: onze tijd en over de relatie tussen alleen zijn en geluk.