De Griekse filosoof Heraclitus leefde in de vijfde eeuw voor Christus en behoort tot de presocraten (zij die voor Socrates kwamen). Heel veel overgebleven van zijn werk is er niet, 123 fragmenten, variërend in lengte van twee woorden tot enkele zinnen. Tevens blijkt het lastig om de volgorde daarvan te bepalen. Jaap Mansfeld, emiritus hoogleraar antieke en middeleeuwse wijsbegeerte, en vertaler van het werk van Heraclitus onder de titel Aldus sprak Heraclitus, heeft de fragmenten per onderwerp gegroepeerd en voorzien van extra commentaar. Behalve het begin waarvan wel vrij duidelijk is dat dat de opening was van een boek van Heraclitus, is de indeling nogal willekeurig wat dus ook de ruimte voor mij laat om er flink mee te spelen.
Ik zal hier een poging wagen om Heraclitus systematisch uiteen te zetten. Een belangrijke, maar misschien niet geheel overbodige waarschuwing is dat het hier echt gaat om mijn interpretatie.
Wij moeten met betrekking tot de belangrijkste dingen niet in het wilde weg verbanden leggen. (28)
En dan is toch precies wat ik ga doen, speculeren. Heraclitus zijn werk, in de staat zoals het is overgelegd leent zich voor veel verschillende inzichten. Ik behandel Heraclitus aan de hand van vijf thema’s. Hoe verder we gaan in het stuk hoe meer mijn interpretatie het overneemt, en hoe minder er van Heraclitus overblijft (denk ik…)
- Mensen overschatten zichzelf nogal.
- ‘Dat alles één is’
- De leer der tegendelen
- Identiteiten zijn slechts labels
- Het is aan ons om tot deze inzichten te komen en er naar de te leven.
Mensen overschatten zichzelf nogal
Heraclitus heeft niet zo’n hoge pet op van eerdere denkers, zo ‘verdient Homerus het van de concoursen verdreven en afgeranseld te worden’, noemt hij Pythagros (de man waarnaar die beroemde wiskunde stelling is vernoemd die je in de eerste klas leert) een ‘voorganger in grootspraak’ en meester in ‘veelweterij en bedrog’. Over Hesiodus, Xenophanes, en nog vele anderen is hij ook niet echt te spreken.
Hiermee zet hij zich duidelijk af van eerdere grote namen. De reden die hij daarvoor geeft is de volgende: wat en wie de mensen nu liefhebben, zoals Homerus, wordt geliefd door de meerderheid. Maar we moeten niet vertrouwen op wat het volk zegt, want de meeste van ons zijn slecht, en vooral erg dom, en slechts weinigen vertonen enkele trekken van intelligentie. Beter luisteren we dus naar het individu, naar het genie, naar Heraclitus zelf dus.
De universele uitleg (dat alles één is) is nog niet bij de mensen neergedaald en Heraclitus lijkt het als zijn persoonlijke missie te zien deze aan de mensheid mede te delen, hoe onmogelijk dit ook zal zijn. Dat laatste heeft hij zelf ook wel door. Zo begint hij zijn boek al met een waarschuwing (over dit fragment zijn de academici het wel eens dat het het begin is van zijn werk):
Tegenover de bij deze aangeboden, onveranderlijk geldig zijnde uitleg blijken de mensen zonder begrip te staan, zowel vóór ze hem horen als wanneer ze hem eenmaal gehoord hebben. (1)
Heraclitus gaat ons dus vertellen hoe het universum in elkaar zit, maar heeft ook wel door dat de meeste mensen na zijn uitleg het nog steeds niet zullen snappen. Hij geeft daar ook een verklaring voor: ‘honden slaan aan bij wat ze niet kennen (6) en ‘een onnozele hals is geneigd bij iedere verklaring het hoofd kwijt te raken. (7)’
Wat wij mensen namelijk veelal doen, aldus Heraclitus, is simpelweg overnemen wat onze ouders vertellen, dat wat wij al kennen. Helaas staan wij niet open voor de waarheid, en deze is al zo moeilijk voor ons om te begrijpen omdat de natuur zich voor ons verborgen probeert te houden. Wij zijn slechts mensen, en vergeleken met bijvoorbeeld Goden is ons begrip minimaal:
Vergeleken met een god mag een volwassene onmondig heten, zoals een kind in vergelijking met een volwassene. (58)
We zullen dus echt ons best moeten doen om tot het ware inzicht te komen.
Er is slechts één wijsheid: op voet van vertrouwdheid te staan met het inzicht, dat overal alles bestiert. (41)
Heraclitus ging bij zichzelf op onderzoek en kwam tot de conclusie dat er één universele waarheid is die wij alle in principe zouden kunnen vinden en waarnaar we zouden moeten leven. En dat inzicht is ‘dat alles één is’.
Dat alles één is
Luisterend niet naar mij maar naar de uitleg is het wijs ermee in stemmen dat alles één is. (40)
Hier valt een hele duidelijke parallel te trekken met zijn tijdgenoot Parmenides, die eveneens tot de conclusie kwam dat alles één is (deze twee heren kenden elkaar overigens niet). Vaak worden deze twee filosofische grootheden als opponenten van elkaar neergezet, Parmenides zou niet geloven in verandering en volgens Heraclitus zou alles altijd veranderen. Ik heb echter het gevoel dat ze qua gedachten veel meer op elkaar lijken dan de meeste vermoeden.
De vraag is hoe wij dit ‘één’ precies moeten voorstellen.
De hier besproken ordering, dezelfde in alle gevallen, is nog door een der goden noch door eender mensen tot stand gebracht—nee, hij was altijd en is en zal zijn: vuur, eeuwig levend, met mate ontvlammend en met mate uitdovend. (61)
Als we vuur hier als metafoor beschouwen kunnen we het volgende eruit halen: Het universum is één maar verschijnt altijd als veelheid. Het ene, de totaliteit, is er altijd geweest, is er nu, en zal altijd blijven bestaan. Er is dus geen schepping of ondergang van de totale realiteit. Iets kan immers niet uit niets komen, dus het moet altijd hebben blijven bestaan. Dit is volgens mij echt exact het punt dat Parmenides ook probeert te maken.
De leer der tegendelen
Toch leven wij in een wereld waarin wij van alles zien en onderscheiden: dag en nacht, een boom en een rivier, een computer, een mens, Socrates, een gedachte, etc. De werkelijkheid is dan wellicht uiteindelijk één, wij ervaren een veelheid. Hoe moeten wij dit opvatten?
Verbindingen: gehelen en geen gehelen, samenkomend zich afzonderd, samenklinkend uiteenklinkend; uit alles één en uit één alles. (45)
Dit is wat Mansfield (de vertaler) de leer van de tegendelen noemt. Er zit volgens Heraclitus een verborgen harmonie zit in de wereld. Alles is één, en één is alles. Het vele, dat wat wij waarnemen is uiteindelijk één, en het één nemen wij waar in allerlei verschillende gedaanten.
Hetzelfde is: levend en gestorven, ontwaakt en slapend, jong en oud: want het een is, erin omslaand, het ander en het ander, erin omslaand, het een. (66)
[hier begint mijn speculatie echt]
Oorlog en vrede, recht en onrecht, yin en yang, zijn uiteindelijk hetzelfde, maar kunnen wij het alleen waarnemen door het verschil. Omdat de wereld voor ons mensen verandert, geven wij identiteiten aan bepaalde situaties. Omdat er oorlog is spreken we überhaupt over vrede. Maar dat maakt vrede en oorlog beide nog niet werkelijk verschillend, net als dat dag en nacht ‘immers één zijn.’
Ik denk dat Heraclitus bedoelde dat pas als iets een tegenhanger heeft wij het kunnen begrijpen: vrijheid begrijpen wij door ons idee van onvrijheid, en omgekeerd. Alleen dat betekent niet dat er werkelijk zoiets bestaat als vrijheid en onvrijheid, misschien lijkt dat wel zo voor ons mensen, maar dat zegt dat meer over ons beperkte verstand dan over hoe de werkelijkheid in elkaar zit.
Dat is ook de rede dat wij ‘het één’ zo moeilijk kunnen begrijpen, het is namelijk alles. Er is niets niet één. Hoe moeten wij iets dat dus geen grenzen kent bevatten? Het is ongelofelijk moeilijk en mij lukt het niet. Ik kan het één alleen bevatten als alles, en dan het alles als een soort ongelofelijke som van dingen. Maar dan zie ik niet het één, ik zie niet de eenheid, ik zie een boel dingen die verschillen en tel die als het ware bij elkaar op.
Identiteiten zijn slechts labels
Heraclitus beschouwde de menselijke opvattingen als bouwsels zoals kinderen die maken om mee te spelen. (8)
Wij zijn degene die wat wij water noemen zien stromen dag in dag uit over wat wij als dezelfde plaats noemen, en dat noemen wij dan een rivier. Maar!:
Het is onmogelijk tweemaal in dezelfde rivier te treden (94)
Stel je stapt in wat jij een rivier noemt, loopt er weer uit, en gaat weer terug naar de plek waar je nat werd. Dan zou Heraclitus zeggen dat dat niet dezelfde rivier is, het water waar jij eerst in stapte is al ergens anders. Tevens ben jij ook veranderd, in die twaalf seconden die het duurde om erin, eruit, en er weer in te lopen, ben jij al deels een ander mens geworden. Daar valt best iets voor te zeggen, je cellen zitten op een andere plaats, je hebt al weer andere gedachten gehad. Je bent ook al veranderd.
Maar wij kunnen niet leven zonder dingen te benoemen, uit praktisch oogpunt is het behoorlijk handig dat onze woorden veralgemeniseren. Stel dat je alles een eigen naam moet geven, en elke keer weer een nieuwe naam moet verzinnen voor iets dat je daarvoor ook al dacht te beschrijven. Communiceren zou onmogelijk worden en wij mensen zouden niet overleven.
Wat hieruit volgt zijn twee dingen: alles verandert en is tegelijkertijd één. Alles wordt.
Wij benoemen dingen om orde te scheppen in de chaos. Dingen die relatief constant lijken, en weer op manieren terugkeren die wij denken te herkennen, zoals een boom hier en een boom daar, zoeken we een gemeenschappelijk woord voor. Dat betekent echter niet dat ze hetzelfde zijn. De veelheid die wij ervaren is eigenlijk een constante verandering, het is een eenheid die voortdurend in andere gedaanten aan ons verschijnt. Alleen wij begrijpen het als een semi-constante veelheid, en gebruiken statische begrippen (woorden) om orde te scheppen in de chaos die het universum, het één, heet.
Ik ben bang dat ik nu aan het afdwalen ben, lezers verlies, en teveel woorden leg in Heraclitus zijn filosofie.
Het is aan ons om tot deze inzichten te komen en er naar de te leven.
Wijsheid is het te zeggen wat waar is en te handelen in overeenstemming met de natuur, gehoord gevend [daaraan]. (107)
Zijn inzicht ‘dat alles één is’ daar moeten wij naar leven. Maar hoe doen wij dat dan precies? Een lastige vraag en hij komt ook niet echt tot gedetailleerde voorschriften wel. Wel zegt hij bijvoorbeeld:
Wanneer de mensen overkomt waarop zij hun zinnen hebben gezet is dat nog geen verbetering. (97)
Wat wij nu willen – de meeste van ons zijn toch vrij dom – is dus niet altijd het juiste. Maar wat is wel het juiste? En het juiste voor wie?
Voor de god is alles mooi, goed en rechtvaardig, maar de mensen gaan er van uit dat het ene onrechtvaardig, het andere rechtvaardig is. (101)
Ik lees dit als volgt, dat god hier alles en dus het één betekent, waar dus uit volgt dat er in de werkelijkheid geen onrecht bestaat. Slechts voor ons mensen lijken sommige dingen rechtvaardig en andere onrechtvaardig, maar dat is wellicht beter te verklaren tot ons beperkte verstand en inzicht en niet omdat er werkelijk iets zou zijn als onrecht.
Wat is dan handelen naar die natuur waarin geen onrecht bestaat? Wat zou volgens Heraclitus het goede leven zijn? Ik heb echt geen flauw idee, het lijkt mij toch uit te komen op een vrij nihilistische levenshouding. Tegelijkertijd zou je kunnen zeggen dat de mens volgens Heraclitus onbeperkte mogelijkheden heeft. Dat zou een veel positievere opvatting zijn van visie op de mens. Hiervoor zijn met welwillend vertalen en interpreteren ook twee aanwijzingen voor te vinden in de fragmenten.
Het eeuwige leven is een kind: spelend als een kind, schakend; het koningschap is aan kind (112)
De grenzen van de ziel zul je niet gaandeweg kunnen ontdekken, ook al bega je iedere weg: zo onuitputtelijk is wat zij te verklaren heeft. (95)
Ik vind het wel een gaaf idee dat wij spelend door het leven kunnen gaan, geen idee hebbende van wat mogelijk is en wat niet. Ook al zijn wij zo beperkt, wij zijn slechts mensen die ons soms Goden wagen, toch hebben wij de mogelijkheid om van het leven te maken wat wij willen. Ik heb trouwens geen idee trouwens of Heraclitus er ook echt zo over dacht, maar ik vind het wel een mooi einde.