De jongen die ‘wolf’ riep, wat heb ik dat verhaal vaak gehoord in mijn jeugd. ‘Dus niet liegen heh!’, luidde dan altijd de waarschuwing.
Dit verhaaltje is afkomstig van de Griekse fabelverteller Aesopus, die waarschijnlijk leefde tussen 620 en 560 voor het begin van onze jaartelling. Maar let op! De eerste verzameling geschreven fabels die van hem over zijn gebleven zijn van de derde eeuw na Christus, bijna 900 jaar na zijn vertellingen dus. En we weten allemaal hoezeer verhalen veranderen door de tijd…
De Fabels van Aesopus, in de vertaling van Imme Dros met tekeningen van Fulvio Testa, zijn prachtig vormgegeven. Het bevat grote letters en kleurrijke plaatjes. Als volwassene heb je het binnen een uurtje uit, maar het lijkt toch het meeste geschikt als een boek om voor te lezen voor het slapen gaan. De fabels zijn ook allemaal kort, vrij simpel en bevatten onderaan een morele les.
Zo eindigt De jongen die ‘wolf’ riep met ‘NIEMAND GELOOFT JE NOG, NA TE VEEL BEDROG’. Ideaal om aan je kinderen te vertellen natuurlijk.
Er waren twee fabels die mij nog onbekend waren en opvielen, omdat ze iets zeggen over hoe wij als mensen ons tot elkaar verhouden.
In Koning Aap danst de Aap fabelachtig mooi en wordt hij daarom tot koning uitgeroepen, dit alles tot grote schrik van de Vos.
Moest dat bespottelijke beest de Koning van de Dieren worden?
Nooit, dacht de Vos. Niet zolang mijn staart rood is.
Hij wist in de buurt een wildklem te leggen met vlees erin.
Buigend liep hij naar de Aap en met eerbiedige stem zei hij: ‘O grote Koning Aap, ik heb een stuk vlees gevonden. Het is van mij, maar als Koning van de Dieren heeft u er recht op.
De Aap probeerde het vlees te pakken, maar de val pakte hem eerst.
‘Valse Vos!’ riep hij. ‘Je hebt de koning in de val laten lopen.’
De Vos lachte hem uit. ‘Dansen is nog geen regeren,’ zei hij. ‘De Domste van de Dieren kan nooit Koning van de Dieren zijn.’
En de Aap bleef alleen achter, iedereen liet hem in de steek.
Het moraallesje dat volgt gaat erover dat je niet zomaar altijd iedereen moet geloven. Ik denk echter dat er ook iets anders hier gebeurd. Wat je hier leest is een rechtvaardiging van een bepaalde orde in de wereld, een hiërarchie, waarin de dommen het niet verdienen om te regeren. Ze zullen altijd minder blijven.
In De Leeuw, de Vos en de Ezel bespeur ik een soortgelijke boodschap over de hierachie in de wereld, en weer wordt er in de morele les compleet voorbij gegaan aan dit punt.
De Leeuw, Vos, en de Ezel – let ook op de volgorde waarin ze genoemd worden – zijn op jacht geweest en hebben veel gevangen. De Ezel mag van de koning de buit verdelen en doet dat in drie gelijke delen. Lijkt eerlijk, toch? De Leeuw vindt het maar helemaal niets en bijt de Ezel zijn kop eraf. Dan mag de Vos het overgebleven verdelen:
De Vos schoof alles bij elkaar op een klein hoopje na.
‘Ik heb de buit verdeeld,’ zei hij en de Leeuw grijnsde.
‘Bravo, Vos! Waar heb je zo goed leren delen?’
‘Ik heb les gehad van een Ezel,’ zei de Vos treurig.
Het stukje eindigt met het volgende lesje:
WIE ANDEREN DOOR HET IJS ZIET ZAKKEN
KIJKT DADELIJK BETER UIT VOOR WAKKEN.
Ik denk dat er iets veel belangrijkers gebeurd in deze fabel. Het gaat er helemaal niet om dat de Vos van de Ezel leert. Waar het om gaat is dat er blijkbaar een bepaalde krachtsverhouding bestaat tussen de drie dieren, en dat de Leeuw omdat deze het sterkste is blijkbaar het meest recht heeft op de buit. De Vos is sluw en begrijpt zijn positie, van minderwaardig – maar nog niet dood. Zie hier dus het recht van de sterkste in actie. Nergens wordt dat bevraagd, het lijkt te vanzelfsprekend om überhaupt af te vragen waarom de Leeuw meer mag eten. Hij doet het omdat hij het kan.